Land | Nigeria |
Verdragsartikel | |
Datum getekend | 11 december 1991 |
Datum van kracht | 09 december 1992 |
1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 121/2 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan de Regering van de andere Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan dan wel aan een agentschap of instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of beheerst wordt door die Regering, dat staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, alsmede interest ter zake van leningen die verzekerd of gegarandeerd zijn door de Regering van die andere Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, vrijgesteld van belasting in de eerstbedoelde Staat. In het geval van leningen verstrekt door de bovengenoemde agentschappen of instanties zijn de bepalingen van dit lid alleen van toepassing in geval deze leningen niet zijn verstrekt onder de gewone commerciële voorwaarden.
4. De uitdrukking 'interest', zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boeten voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
5. De bepalingen van het eerste en het tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat van waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Wanneer evenwel de p ersoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft in verband waarmee de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waarin de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van de ze Overeenkomst.
V. Ad Artikelen 10, 11 en 12
i De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van de verminderingen en vrijstellingen van belasting in de bronstaat zoals voorzien in de artikelen 10,11 en 12.
ii Waar aan de bron belasting is geheven die de belasting die ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 en 12 mag worden geheven, te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
Hierboven vindt u de tekst uit het belastingverdrag tussen Nederland en het betreffende land met betrekking tot dividenden en de bijbehorende protocolartikelen. Graag maken wij u erop attent dat het effectieve percentage bronbelasting kan afwijken van wat in het verdrag is bepaald, bijvoorbeeld door antimisbruikbepalingen in lokale wetgeving, etc.